Het begint allemaal met gerst of een andere graansoort. Deze bevatten veel zetmeel. Om alcohol te maken, moet dat worden omgezet in oplosbare suikers. Dit gebeurt in een natuurlijke proces, wanneer de granen beginnen te kiemen. Daarom wordt er warm water toegevoegd, en wordt het mengsel verwarmt, zodat het als het ware denkt dat het tijd is om te groeien. Dit proces wordt mouten genoemd.

Wanneer het graan er klaar voor is, wordt het gedroogd in een droogoven (kiln). Soms wordt tijdens deze stap turf toegevoegd. Dat bevordert het droogproces en geeft de whisky een rokerige smaak. Vervolgens wordt het gedroogde graan gemalen in een molen, zodat het klaar is voor de volgende stap.

Nu is het tijd om de eerder genoemde essentiële suikers aan het gedroogde graan te onttrekken door het te mengen met warm water. Zo ontstaat een warme, zoete vloeistof die wordt gescheiden van het mengsel, en afgekoeld. Hieraan wordt gist toegevoegd om de gisting te starten. Er ontstaat dan een soort bier.

Vanaf dit punt wordt er verder gewerkt met de bierachtige vloeistof. Het wordt twee keer gedistilleerd, om het alcoholniveau te verhogen en het een intensere smaak te geven. Daarvoor wordt het gekookt in een grote koperen ketel (still). Hoe meer de vloeistof in aanraking komt met de wanden van de still, hoe groter de invloed daarvan op de smaak.

Ten slotte wordt de vloeistof in eikenhouten vaten gegoten, waarin het minimaal drie jaar rijpt. De vaten vormen een van de belangrijkste factoren voor de kleur en smaak van de uiteindelijke whisky. Naar schatting wordt 40 tot 70% van de smaak bepaald door het rijpingsproces en het gebruikte vat.